Productie en reproductie
In het laatste deel van de 19e eeuw ontstond door veranderende ideeën over hoe theater moest worden gemaakt een vraag naar meer realistische ensceneringen - een vraag waaraan op industriële schaal werd voldaan door werkplaatsen die decors en andere decorbenodigdheden uit een catalogus verkochten.
De tweede helft van de 19e eeuw was een periode van grote veranderingen, veroorzaakt door de industriële revolutie, vooruitgang in de wetenschap en nieuwe ideeën over religie, bestuur en cultuur. Het theater reageerde hierop door nieuwe visies te projecteren: romantiek en classicisme maakten plaats voor naturalisme en realisme. De belangstelling voor historische nauwkeurigheid groeide als nooit tevoren. Archeologische precisie werd verwacht in de architectuur die op de podia werd voorgesteld, in het meubilair, de gordijnen en in alle ornamentele details die op het toneel verschenen, en in de kostuums in actie, stijl en vorm. Deze nieuwe trend naar historische nauwkeurigheid was kostbaar, want in plaats van herhaaldelijk dezelfde decors en kostuums te gebruiken, moesten decors worden ontworpen en gebouwd om de visuele belichaming te zijn van de actie in een specifieke tijd en plaats. Het aantal theaters nam toe en theaterateliers en decorateliers groeiden. Er werden catalogi gedrukt zodat de theaters hun bestellingen rechtstreeks bij de ateliers konden plaatsen, en de geschilderde decors werden gemaakt volgens de afmetingen van het toneel.
De historische strengheid viel al op in de producties die tussen 1850 en 1859 werden gemaakt door de regisseur Charles Kean (Q30559). Zijn repertoire bestond vrijwel geheel uit poëtisch drama (vooral Shakespeare) en melodrama's waarin hij zijn 'verbeteringen' introduceerde. De decors waren voorzien van indrukwekkende geschilderde panorama's en meervoudige machine-effecten. Keans producties werden bekend en bewonderd in heel Europa, vooral in Duitsland. Zo had Friedrich Haase (Q30560) producties van Charles Kean in Londen gezien en verklaarde hij zich daaraan schatplichtig. Haase werd beroemd door zijn producties aan het hof in Saksen-Coburg-Gotha van 1866 tot 1868 en in Leipzig van 1870 tot 1876. Deze voorstellingen werden ontworpen door de gebroeders Max en Gotthold Brückner (Q30561, Q30562). De Brückners zouden later in dienst treden van de twee meest invloedrijke regisseurs-managers van het laatste kwart van de 19e eeuw.
Vier decennia lang (1870-1913) leidde Max Brückner met zijn jongere broer Gotthold in Coburg in Noord-Beieren een van de belangrijkste ateliers voor decorbouw in Duitsland. Max Brückner was een grote toneelschilder en landschapsschilder, geboren in Coburg. Zijn vader, Heinrich Brückner was ook schilder aan het Hoftheater in Coburg en zijn eerste leraar.
In 1863 begon Max Bückner te werken aan het Stadttheater Köln. Hij stond op goede voet met Ernest II, hertog van Saksen-Coburg en Gotha (de oudere broer van prins Albert, die consort van koningin Victoria van Engeland zou worden). De hertog betaalde bijvoorbeeld Brückners studiereis naar Londen, waar hij kennismaakte met de opkomende naturalistisch-historische decorbouw en de nieuwste verworvenheden in de theatertechniek. Vervolgens benoemde de hertog Brückner in 1865 tot life theatre painter aan het Hoftheater in Coburg, met uitdrukkelijke toestemming om buitenlandse opdrachten aan te nemen.
Max Brückner richtte in 1870 een atelier op in het ouderlijk huis in Coburg en twee jaar later voegde zijn jongere broer Gotthold zich bij hem. De 'Gebrüder Brückner - Atelier für szenische Bühnenbilder' maakte de volgende 40 jaar decorontwerpen voor alle grote theaters in Duitsland. In 1874 kwam hij door bemiddeling van Carl Brandt, de bekendste theateringenieur van die tijd, in contact met Richard Wagner, voor wie hij aanvankelijk de decors voor de Ring des Nibelungen ontwierp; tussen 1882 en 1911 werden in het Brückner-atelier decors voor alle grote opera's van Wagner gemaakt. Ze ontwierpen ook decors voor koning Ludwig II van Beieren en deden regelmatig werk in het buitenland, bijvoorbeeld in Darmstadt, Mannheim, Wiesbaden, Hamburg, Keulen, Zürich, Petersburg en New York.
De toneeldecors van de gebroeders Brückner stonden bekend om hun historisch nauwkeurige weergave en sterke maar subtiele kleuren, en verwierven gedurende tientallen jaren wereldfaam. Ze deden verschillende pogingen om geschilderde decors te combineren met sculpturale decors, experimenteerden met verschuivende en cyclorama horizonten, en met het gebruik van verlichting als middel voor scenische vormgeving.
Omdat Max Brückner geen kinderen had, benoemde hij zijn leerling Max Kürschner tot zijn opvolger; vanaf 1913 heette het bedrijf 'Max Brückner Nachfolger Max Kürschner - Atelier für szenische Bühnenbilder'. Hij werd blind in 1914 en schonk zijn nalatenschap aan de kunstcollecties van de Veste Coburg. Delen van zijn archief bevinden zich in de collectie Theaterwetenschappen van de Universiteit van Keulen, waaronder catalogi van geschilderde decors in verschillende formaten. Een deel van Brückners decors is te zien in het Meiningen Theatermuseum (Q9287).
In een tijd van grote vraag naar theater, en naar theater in een gedetailleerde en realistische stijl, ontwikkelden de gebroeders Brückner een model van decorontwerp, constructie en beschildering dat het industriële en commerciële model van die tijd volgde.