Het beeld omkaderd
In het theatermodel van de Italiaanse barok beperkt de prosceniumboog het zicht van het publiek en kadert het toneel als een plaatje. Hij verbergt niet alleen de technische apparatuur van het toneel - hij maakt al het werk achter de schermen onzichtbaar.
Het ruimtelijk model van het barokke hoftheater had een centrale as, waarbij het publiek langs de ene kant keek en de uitvoerenden langs de andere kant, omlijst door het proscenium. De boog zelf was een rechthoekige structuur die de zaal scheidde van het toneel - een kader waardoor het publiek de gebeurtenis kon waarnemen. Het gaf een gevoel van diepte en zorgde ervoor dat het perspectiefdecor een driedimensionale illusie van een fictieve ruimte creëerde, waarbinnen de actie van het stuk zich kon afspelen. Dit concept kwam voort uit de perspectivische tekenmethode die zich in de Renaissance ontwikkelde. De eerste gedocumenteerde verschijning van de boog was in 1585 in Vicenza, Italië, in het Teatro Olimpico (J.03, Q650). De oudste intacte boog die nog in gebruik is, bevindt zich in Parma in het Teatro Farnese (H.04, Q7847).
Het latere concept van de onzichtbare vierde wand van het toneel kan worden beschouwd als een sociale en conceptuele constructie die de acteurs en hun toneelwereld scheidt van het publiek dat er getuige van is. Maar aangezien het gordijn gewoonlijk net achter het proscenium naar beneden komt, heeft het ook een fysieke realiteit wanneer het gordijn valt en het toneel aan het zicht onttrekt.
Terwijl de zijkanten en de bovenkant van het proscenium een belangrijk kenmerk werden van de Europese theaters in de 18e en 19e eeuw, en vaak zeer groot en gedetailleerd werden, werd het proscenium onder het toneel - de onderste rand van het beeldkader - eenvoudiger. De invoering van een orkestbak voor de muzikanten in de barok ontwaarde het prosceniumframe en bracht de onderrand ervan naar voren, naar de voorkant van de bak, waar een barrière, meestal van hout, de muzikanten afschermde. Het resultaat was de prosceniumboog met alleen zijkanten en bovenkant.
De prosceniumboog omlijst de fictieve wereld van de voorstelling en maakt het publiek duidelijk wat zich in die wereld bevindt en wat niet. Het proscenium verhult dus ook de vleugels, de boven- en ondergrondse mechanieken die zorgen voor scènewisselingen, verlichting, enzovoort. In zijn boek Recreatieve Architectuur uit 1640 schrijft Josef Furttenbach over de verlichting van het toneel en zegt hij dat olielampen kunnen worden geplaatst "binnen de scène, boven tussen de wolken, aan beide zijden en in de voor- en achterkuilen, alles natuurlijk volledig verborgen. De uitdrukking "natuurlijk" is hier veelzeggend - Furttenbach weet dat zijn lezers de verplichting om de lampen te verbergen zullen begrijpen. Het licht moet zichtbaar zijn, maar de bron niet - dat is de fundamentele opvatting van het illusionistische toneel, dat de westerse ideeën over theater vanaf de Renaissance tot het begin van de 20e eeuw domineerde, en ook nu nog invloedrijk is.
De conventies met betrekking tot de prosceniumboog zijn sinds het begin van de 20e eeuw steeds meer ter discussie gesteld. Het Festspielhaus, Hellerau (E.06, Q63) gaf een radicaal nieuwe invulling aan de voorstellingsruimte, zonder proscenium en zonder pretentie van een fictieve wereld, waarbij publiek en spelers een enkele ruimte deelden. Het reguliere theater onderging een meer geleidelijke verandering: de première in 1960 van de musical "Oliver!" zou de eerste productie op het Londense West End zijn waarbij de lichtinstallatie boven het hoofd werd getoond, zonder maskering. Om zijn politieke doelen te bereiken, braken de acteurs van Bertolt Brecht de "vierde muur" en richtten zij zich rechtstreeks tot het publiek als onderdeel van de dramatische actie.
De enscenering van rock- en popconcerten is een stap verder gegaan - de technische apparatuur van licht, geluid, video en rigging is de scenografie geworden. Speaker stacks, ooit zorgvuldig verborgen in theaters, worden nu trots getoond, terwijl truss rigs kunstig ontworpen zijn, onderdeel van een mobiele architectuur van ruimte en licht (A.09). Deze esthetiek heeft soms haar weg teruggevonden naar het theater, met name in rockmusicals maar zelfs af en toe in de opera. De prosceniumboog is vaak niet langer een omlijsting van het dramatische beeld, maar een belangrijke betekenisgever - iets dat specifiek is gebouwd als onderdeel van de scenografie van de individuele productie, niet als onderdeel van de architectuur van het gebouw. Hier vertelt het proscenium ons dat waar we naar kijken niet zomaar theater is, het is bewust en openlijk theatraal.
Binnen deze rijke verscheidenheid aan ensceneringen blijft één erfenis van het prosceniumconcept overeind: de verwachting dat het backstagepersoneel in het theater uit het zicht moet blijven. Op zeer incidentele en zorgvuldig gecontroleerde uitzonderingen na mogen technici, toneelmanagers, kleedsters en anderen niet gezien worden. Het resultaat is een gebrek aan erkenning - een soort "professionele onzichtbaarheid" - waarbij het werk achter de schermen kan worden ondergewaardeerd en genegeerd, niet alleen door het publiek, critici en wetenschappers, maar ook door andere theatermedewerkers en werkgevers.