Met vuur spelen
Theatre and pyrotechnics
Vuur is voor de mensheid de oudste vorm van verlichting. Het staat voor warmte en veiligheid, maar ook voor gevaar, het duivelse en het bovennatuurlijke. In het theater van de Renaissance zorgde pyrotechniek voor spectaculaire effecten en bracht het duivelse op het toneel.
De term pyrotechniek komt van de Griekse woorden pyr ("vuur") en tekhnikos ("door kunst gemaakt"). Explosies, lichtflitsen, vlammen en andere pyrotechnische effecten werden al vóór de Renaissance in het theater gebruikt. Vermoedelijk is vuurwerk rond de 9e eeuw in China ontstaan, hoewel het ook in het oude India werd gebruikt. In de Middeleeuwen begon men in Italië vuurwerk te produceren. In de 14e eeuw werd vuurwerk gebruikt voor religieuze evenementen, vieringen en openbare feesten. Steeds complexere voorstellingen werden gemaakt door vuurmeesters, opgeleid in nieuw opgerichte pyrotechnische scholen in heel Europa.
De eerste schriftelijke beschrijving van vuurwerkshows in Europa dateert uit 1379. Daarin wordt een voorstelling beschreven voor het paleis van de bisschop in de stad Vicenza, die grote indruk maakte op het publiek:
Er was een flits en een luide donderslag en meteen daalde langs een touw het beeld van een stralende duif neer. Bijna iedereen viel van schrik en verbazing op de grond en smeekte God in gezangen en liederen om de heilige geest volgens de voorspellingen op hen te laten neerdalen.
Het populairste type pyrotechnisch middel in de Renaissance was wellicht de squib - ook bekend als slang, raket of fizgig. Een kleine buis van papier werd gevuld met kruit en een lont over de lengte van de buis. Wanneer squibs werden aangestoken, produceerden ze een felle, korte vlam en een krachtige en onaangename geur. Wanneer ze niet werden vastgehouden, schoten ze onvoorspelbaar in het rond. De voetzoeker was een van de vele soorten pyrotechnische apparaten die bij theatervoorstellingen werd gebruikt en die het publiek een multi-zintuiglijke ervaring bezorgde met licht, geluid, vuur, rook, hitte en geur.
In 1611 beschreef Sebastio Serlio (Q568) een pyrotechnisch bliksemeffect in zijn Eerste Boek der Bouwkunst:
De bliksem moet worden gemaakt op deze manier: er moet een man, achter de Scène van Scaffold, op een hoge positie worden geplaatst met een doos in zijn hand. Het deksel moest vol gaten zitten en in het midden van die plek moest een brandende kaars worden geplaatst. De doos moest worden gevuld met vernispoeder [d.w.z. vernis, hars] of sulfire. Door de doos met zijn hand naar boven te werpen, zal het poeder dat in de kaars vliegt, oplichten alsof het bliksem was. Maar bij het aanraken van de vlammen van de bliksem, moet u een stuk draad over het podium trekken, dat naar beneden moet hangen. Daarop moet u een staafje leggen, bedekt met puur goud of glanzend lattin [blik] wat u wilt. En terwijl de kogel brandt, moet u een stuk Ordinantie afschieten en daarmee de staafjes in brand steken. Zo krijgt u het gewenste effect.
Voetzoekers werden niet alleen gebruikt om natuurlijke effecten te creëren, zoals bliksem, maar ook om het bovennatuurlijke te creëren. Ze werden vooral geassocieerd met de duivel. Vaak werd pyrotechniek getoond in de lichaamsopeningen van duivels op het toneel, terwijl ze uit rook en damp tevoorschijn kwamen. In het toneelstuk The Tragical History of the Life and Death of Doctor Faustus van Christopher Marlowe worden pyrotechnische voorwerpen geassocieerd met Mephistophilis en zijn duivels. In een ooggetuigenverslag van een voorstelling door John Melton worden duivels beschreven die over het toneel rennen "met voetzoekers in hun mond". Op een ander moment in het stuk komt Mephistophilis binnen en "steekt ze in hun rug". Wanneer Faustus zijn contract met de Duivel tekent, houdt Mephistophilis "een Vuurkorrel" vast. Mephistophilis komt ook binnen "met vuurwerk".
Later in het stuk beheerst Faustus zelf het vuur, bijvoorbeeld wanneer hij de broeders aanvalt met vuurwerk. Hij spreekt een spreuk uit die de verschijning van een draak op het toneel oproept - een pyrotechnisch effect dat al sinds de Middeleeuwen bekend is. Later daalt een "altijd brandende" stoel op het toneel neer. Ten slotte wordt aan het eind van het stuk de hel ontdekt en verschijnt er een vlammende 'hellemond'. Pyrotechniek stond centraal bij de opvoering van Dr Faustus aan het einde van de 16e eeuw, niet alleen omdat het spectaculaire effecten kon creëren die indruk maakten op het publiek, maar ook omdat het een symbolische waarde had en het idee opriep van duivelse krachten die aan het werk waren.
Naast pyrotechniek gemaakt met buskruit, salpeter, zwavel en dergelijke materialen, hadden theatermakers in de Renaissance een andere techniek om vlammen op het toneel te maken. Lycopodiumpoeder (Q30584) bestaat uit de droge sporen van clubmosplanten. Wanneer het met lucht wordt gemengd, zijn de sporen licht ontvlambaar en worden ze gebruikt om stofexplosies te maken. De sporen hebben namelijk een groot oppervlak en een hoog vetgehalte per volume-eenheid. Het voornaamste gebruik van het poeder is het creëren van flitsen of vlammen die groot en indrukwekkend zijn, maar toch op een veilige manier kunnen worden beheerd in goochelacts en speciale theatereffecten.
Pyrotechniek wordt sinds de 14e eeuw gebruikt bij voorstellingen, wanneer spectaculaire effecten nodig zijn, voor evenementen zoals festivals en feesten. Hun dramatisch effect wordt ook nog steeds gebruikt wanneer men dreigende, gevaarlijke, onaardse of bovennatuurlijke zaken wil oproepen.